Nr. 256 (Doorbreking van het stilzwijgen)

Onder 'doorbreking van het stilzwijgen' wordt verstaan dat ten aanzien van een ter stilzwijgende goedkeuring aan de Staten-Generaal overgelegd verdrag door of namens een der Kamers of door ten minste één vijfde van het aantal leden van een der Kamers, of door de Gevolmachtigde Minister van Aruba, Curaçao of van Sint Maarten de wens te kennen wordt gegeven dat het verdrag aan de uitdrukkelijke goedkeuring wordt onderworpen. De wens moet volgens artikel 5, eerste en tweede lid, van de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen te kennen worden gegeven binnen dertig dagen na de overlegging.

Hoe in beide Kamers der Staten-Generaal te werk wordt gegaan is geregeld in de artikelen 10.1 tot en met 10.6 van het Reglement van Orde van de Tweede Kamer en in de artikelen 143 tot en met 149 van het Reglement van Orde van de Eerste Kamer. Normaliter komt het erop neer dat het voorgeschreven aantal leden de voorzitter van de Kamer schriftelijk meedeelt dat men de wens te kennen geeft en dat de voorzitter de Minister van Buitenlandse Zaken hiervan kennis geeft. In spoedgevallen kan deze kennisgeving telefonisch plaatsvinden aan de Afdeling Verdragen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De Gevolmachtigde Ministers geven de wens te kennen in een brief aan de Minister van Buitenlandse Zaken, met afschrift aan de voorzitters van de beide Kamers der Staten-Generaal en de voorzitters van de Staten van Aruba, Curaçao en Sint Maarten. Als de wens tijdig te kennen is gegeven, is de goedkeuring niet verleend en dient een uitdrukkelijke goedkeuringsprocedure te worden gevolgd. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft van het doorbreken van het stilzwijgen zo spoedig mogelijk kennis aan het eerstverantwoordelijke ministerie. De memorie van toelichting op het dan noodzakelijke goedkeuringswetsvoorstel pleegt alleen te vermelden dat het stilzwijgen is doorbroken en verwijst voor de toelichting op het verdrag naar de toelichtende nota die met het oog op de stilzwijgende goedkeuring was overgelegd.

Ingevolge artikel 19, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State is het horen van de Raad in dit geval niet noodzakelijk. Indien zich nieuwe omstandigheden hebben voorgedaan kan het horen van de Raad echter zinvol zijn. In dat geval wordt de bij wetsvoorstellen gebruikelijke slotformule bij aanbieding aan de Koning met het oog op advisering door de Afdeling advisering van Raad van State gebruikt (zie de toelichting bij het model Nader rapport wetsvoorstel goedkeuring verdrag na doorbreking stilzwijgen onder Modelbrieven en formulieren voor het wel of niet horen van de Afdeling). Het nader rapport pleegt na het doorbreken van het stilzwijgen rechtstreeks ingediend te worden door de eerste ondertekenaar van het wetsvoorstel of bij wijze van procedurele assistentie door een bewindspersoon van Buitenlandse Zaken. Op de verdere procedure zijn de regels met betrekking tot de uitdrukkelijke goedkeuring van verdragen van toepassing.

Laatst gewijzigd op: 8-8-2022