Nr. 141 (De rol van de bewindspersoon)

Ingevolge artikel 68 van de Grondwet en in het verlengde daarvan Ar 7.24 en 7.25 geven de bewindspersonen ook tijdens de schriftelijke behandeling van een initiatiefvoorstel in beginsel alle inlichtingen en adviezen die door de Kamers van hen worden gevraagd.

Voorts kunnen zij ook eigener beweging alle opmerkingen maken die zij dienstig achten om te komen tot goede wetgeving. Zij dragen er zorg voor dat zij over initiatiefvoorstellen kunnen spreken namens het kabinet. Daartoe maken zij deze tijdig bij de ministerraad aanhangig. Zie hierover ook artikel 4, tweede lid, onder a, onderdeel 4°, van het Reglement van orde voor de ministerraad.

Hieruit spreekt een actievere opstelling van het kabinet bij de behandeling van initiatiefvoorstellen dan vroeger gebruikelijk was. In het verleden onthielden bewindspersonen zich zoveel mogelijk van het maken van opmerkingen over initiatiefvoorstellen. Zeker in de fase van de schriftelijke behandeling was er nagenoeg geen inbreng van de zijde van de regering. Deze actievere opstelling brengt mee dat ook ambtelijk de behandeling van initiatiefvoorstellen nauwlettend moet worden gevolgd en dat de bewindspersoon tijdig moet worden geïnformeerd over mogelijkheden en wenselijkheden om een inbreng in de parlementaire behandeling van het voorstel te hebben. In dit verband dient in het bijzonder aandacht te worden geschonken aan de eventuele noodzaak om voorafgaand aan de inwerkingtreding van de initiatiefwet uitvoeringsmaatregelen te treffen. Hierbij dient ook de gelet op artikel 4, tweede lid, onder a, onderdeel 4°, van het Reglement van orde voor de ministerraad bestaande noodzaak van voorafgaande besluitvorming door de ministerraad in het oog te worden gehouden.

Laatst gewijzigd op: 4-9-2018