1. Inleiding

In deze handreiking worden aan ambtenaren bij departementale wetgevingsdirecties enkele praktische handvatten geboden voor het verlenen van ambtelijke bijstand aan Kamerleden bij initiatiefwetsvoorstellen (initiatiefvoorstellen). Een bijzonder aandachtspunt hierbij is de vraag wat de reikwijdte van de ambtelijke bijstand is en hoe daarover helder kan worden gecommuniceerd.[1] De ambtelijke bijstand richt zich in principe alleen op de wetstechnische en juridische ondersteuning; de initiatiefnemer gaat zelf over de beleidsmatige uitwerking van het initiatiefvoorstel. Het is voor de ambtenaar die bijstand verleent (behandelend ambtenaar) van belang de grenzen hiervan te bewaken.[2] De behandelend ambtenaar kan de initiatiefnemer wel zoveel mogelijk feitelijke informatie verstrekken en hierbij zo gewenst andere partijen betrekken om de initiatiefnemer te ondersteunen. In deze handreiking wordt ook aandacht gegeven aan de ambtelijke ondersteuning aan de eerstverantwoordelijke bewindspersoon bij een initiatiefvoorstel en hoe dit zich verhoudt tot de ambtelijke bijstand aan de initiatiefnemer.[3]

Deze handreiking is niet uitputtend bedoeld, maar bevat een gestructureerde bespreking van enkele praktische aspecten bij ambtelijke bijstand bij initiatiefvoorstellen. Hierbij is met name geput uit de informatie over dit onderwerp in de Aanwijzingen voor de regelgeving (Ar 7.23 tot en met 7.26) en het Draaiboek voor de regelgeving (Draaiboek nr. 129 tot en met 156) en de praktijk bij de departementen.[4] In deze handreiking worden ook telkens relevante aanwijzingen, nummers uit het Draaiboek en andere bronnen genoemd. Met inachtneming van deze kaders kan in voorkomende gevallen van de handreiking worden afgeweken als de behandelend ambtenaar dit nodig acht.

Leeswijzer

Na deze inleiding wordt in paragraaf 2 ingegaan op de ambtelijke bijstand aan Kamerleden bij initiatiefvoorstellen. In paragraaf 2.1 wordt eerst de vertrouwelijkheid die bij initiatiefvoorstellen in acht wordt genomen besproken. Vervolgens is er aandacht voor de reikwijdte van ambtelijke bijstand (paragraaf 2.2), de betrokken partijen (paragraaf 2.3) en enkele procesmatige aandachtspunten bij ambtelijke bijstand (paragraaf 2.4). In paragraaf 2.5 wordt ingegaan op het opstellen van de wettekst en de artikelsgewijze toelichting. Paragraaf 2.6 richt zich vervolgens op de advisering bij het algemeen deel van de toelichting. In paragraaf 2.7 gaat het om het betrekken van andere partijen in het eigen departement, andere departementen en externe instanties en paragraaf 2.8 gaat in het bijzonder in op de gang van zaken bij de advisering door de Afdeling advisering van de Raad van State. Paragraaf 2.9 ziet op de laatste fase van de ambtelijke bijstand, de parlementaire behandeling van het initiatiefvoorstel. In paragraaf 3 worden vervolgens enkele handvatten gegeven voor de ambtelijke ondersteuning aan de eerstverantwoordelijke bewindspersoon bij een initiatiefvoorstel. Hierbij wordt ingegaan op het voorbereiden van het kabinetsstandpunt (paragraaf 3.1), de inspanningen bij de schriftelijke en mondelinge behandeling (paragraaf 3.2) en de bekrachtiging (paragraaf 3.3).

Bij deze handreiking zijn verder de volgende bijlagen gevoegd die door de behandelend ambtenaar kunnen worden gebruikt bij de ambtelijke bijstand:

 

Voetnoten

[1] Voor de volledigheid wordt vermeld dat deze handreiking geen betrekking heeft op ambtelijke bijstand bij het opstellen van een initiatiefnota (een door een Kamerlid te initiëren beleidsmatig stuk met beslispunten voor de Tweede Kamer), een amendement of een motie (zie voor ambtelijke bijstand bij een amendement Ar 7.20). Het kan voorkomen dat een Kamerlid dat aanvankelijk voor een initiatiefvoorstel heeft gekozen, ook als de ambtelijke bijstand bij het initiatiefvoorstel al in gang is gezet, alsnog kiest voor een initiatiefnota of een amendement op een ander wetsvoorstel over dezelfde materie.
[2] Deze handreiking is ten behoeve van de leesbaarheid grotendeels geschreven in de enkelvoudsvorm. Bij het verlenen van ambtelijke bijstand bij initiatiefvoorstellen kunnen uiteraard ook meerdere initiatiefnemers, behandelend ambtenaren en bewindspersonen betrokken zijn.
[3] De ‘eerstverantwoordelijke bewindspersoon’ zal doorgaans de bewindspersoon zijn die het initiatiefvoorstel bij de bekrachtiging zal contrasigneren als het is aangenomen door beide Kamers en de ambtelijke bijstand zal doorgaans vanuit zijn ministerie worden verleend vanwege de wetstechnische en juridische aspecten. Ook wat de financiële gevolgen betreft, zal de budgettaire dekking in de meeste gevallen moeten worden gevonden in de begroting van het ministerie van de eerstverantwoordelijke bewindspersoon. Het is echter ook mogelijk dat de budgettaire gevolgen mede, of zelfs geheel, door een ander ministerie moeten worden gedragen. Het is van belang dit zo vroegtijdig mogelijk te signaleren, zodat hier zo nodig interdepartementaal overleg kan worden gevoerd. Zie hierover met name paragraaf 3.
[4] Zie ook aanwijzing 8 van de Aanwijzingen inzake externe contacten van rijksambtenaren voor de verhouding tussen die aanwijzingen en de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Laatst gewijzigd op: 10-12-2021