3.6.6.b Rechtstreekse werking en richtlijnconforme interpretatie

Rechtstreekse werking is volgens het Hof slechts een minimumwaarborg indien de lidstaat niet of niet correct implementeert. Daarbij vloeit de rechtstreekse werking juist voort uit het dwingende karakter van de implementatieverplichting die op lidstaten rust. Bovendien geldt ten aanzien van richtlijnen dat deze slechts verticale rechtstreekse werking hebben voor burgers ten opzichte van de overheid. Een niet of niet juist geïmplementeerde richtlijn heeft geen horizontale rechtstreekse werking, dus kunnen er geen rechten of verplichtingen tussen burgers onderling tot stand gebracht worden (HvJ EG Zaak 102/79, Commissie v. Belgie, Jur. 1980, p. 1473).

Ook de praktijk van conforme interpretatie ontslaat de lidstaten niet van hun implementatieverplichtingen. Het Hof heeft daartoe overwogen, dat het conform interpreteren en toepassen van nationale regelgeving niet daadwerkelijk de volledige toepassing van het Europees recht kan garanderen. Het bereikt niet de helderheid en nauwkeurigheid die met het oog op rechtszekerheid noodzakelijk zijn (HvJ EG Zaak C-144/99, Commissie v. Nederland, Jur. 2001, p. I-3541; HvJ EG Zaak C-507/04, Commissie v. Oostenrijk, Jur. 2007, p. I-5939).

Laatst gewijzigd op: 8-2-2018