Aanwijzing 9.8 Delegatie bij EU-implementatie

Bij de afweging op welk niveau van regeling implementatie dient plaats te vinden, komt, onverminderd de aanwijzingen 2.20 en 2.21, delegatie van regelgevende bevoegdheid eerder in aanmerking naarmate:

  1. de te implementeren bindende EU-rechtshandeling de Nederlandse wetgever bij de uitvoering minder ruimte laat voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard;
  2. de te implementeren bindende EU-rechtshandeling gedetailleerder van aard is;
  3. de termijn waarbinnen volgens de te implementeren bindende EU-rechtshandeling de implementatie moet geschieden korter is;
  4. verwacht mag worden dat in de toekomst de te implementeren bindende EU-rechtshandelingen vaker wijzigingen zal ondergaan;
  5. in het bestaande systeem van regelgeving waarin de implementatieregeling een plaats zal krijgen, vaker is gekozen voor delegatie van regelgevende bevoegdheid.

Toelichting

Aan de in deze aanwijzing bedoelde afweging moet steeds de vraag vooraf gaan of de Grondwet dan wel het primaat van de wetgever vereist dat voorschriften in de wet zelf moeten worden opgenomen: zie de aanwijzingen 2.20 en 2.21. Wat het primaat van de wetgever betreft, brengt het karakter van implementatieregelgeving – uitvoering van bindende EU-rechtshandelingen die integrerend onderdeel uitmaken van de Nederlandse rechtsorde – met zich mee dat daaraan een andere invulling kan worden gegeven. De onderhavige aanwijzing moet dan ook worden gezien als een nuancering ten opzichte van aanwijzing 2.19, tweede zin, en bevat enkele richtsnoeren voor het kiezen voor gedelegeerde regelgeving bij implementatie. Ingevolge aanwijzing 2.31 wordt ten behoeve van implementatie niet voorzien in delegatiebepalingen die afwijking van hogere regelgeving door lagere mogelijk maken.